3.1 Chikungunya

3.1.1 Hoofdpunten

  • In 2024 zijn er 20 Chikungunya virus (CHIKV) infecties gemeld, welke allen zeer waarschijnlijk reis-gerelateerd waren.

3.1.2 Achtergrond

Chikungunya is een infectieziekte veroorzaakt door het chikungunya virus (CHIKV), een alphavirus dat wordt overgedragen tussen mensen door de gelekoortsmug (Aedes aegypti) en de Aziatische tijgermug (Aedes albopictus). Mensen zijn de belangrijkste reservoirs, zoönotische infecties (reservoir: primaten1) treden af en toe op in Afrika. Gemiddeld 3 tot 7 dagen na de beet van een geïnfecteerde mug kunnen ziekteverschijnselen optreden. In de acute fase van de ziekte treedt vaak plotselinge hoge koorts op, maar ook ernstige gewrichtspijn, hoofdpijn, spierpijn, huiduitslag en verschillende oogaandoeningen waaronder conjunctivitis. Deze klachten kunnen in een milde maar ook zeer ernstige vorm voorkomen, met name bij pasgeborenen, oudere mensen of mensen met onderliggend lijden. Deze acute fase gaat doorgaans na 1 tot 3 weken over. De gewrichtspijn kan maanden tot zelfs jaren aanhouden. In Nederland is het chikungunya-vaccin Ixchiq (VLA‑1553, door Valneva) inmiddels beschikbaar en geregistreerd voor personen van 12 tot 64 jaar. De Landelijke Coördinatie Reizigersvaccinatie (LCR) heeft op 21 juli 2025 een protocol chikungunya gepubliceerd. Hierin is opgenomen dat er een vaccinatie-advies tegen CHIKV is opgenomen voor landen met een uitbraak (ongeacht reisduur). In 2025 betreft dit La Reunion, Mayotte en Madagaskar. Daarnaast kan voor endemische landen vaccinatie worden overwogen bij personen met een minimale reisduur van 6 maanden. 

3.1.3 Epidemiologische situatie

De vectorsoorten en het virus komen niet endemisch voor in Europees Nederland en daarmee is het dan ook primair een importziekte (reizigers). CHIKV infecties zijn in Europees Nederland niet meldingsplichtig. In de Caribische Rijksdelen komt één van de  vectoren (Ae. aegypti) wel endemisch voor, infecties met CHIKV zijn dan ook meldingsplichtig in zowel Caribisch Nederland, als Aruba en Sint Maarten. Voor Curaçao geldt dat chikungunya meldingen onderdeel zijn van de arbovirus surveillance voortkomend uit de verplichting omtrent de IHR (zie 3.2.4). In de jaren 2013-2015 is er sprake geweest van een uitbraak van chikungunya in het Caribisch gebied2,3,4 sinds die tijd zijn er sporadische meldingen geweest. 

Sinds 2016 wordt ook het aantal CHIKV infecties in de Virologische Weekstaten gemonitord welke alleen het aantal meldingen van infecties in Europees Nederland betreft. In 2024 werden 20 CHIKV infecties gemeld ten opzichte van 12 meldingen en 10 meldingen in 2023 en 2022, respectievelijk. Dit betreft hoogstwaarschijnlijk reigers. Het aantal gemelde infecties in 2024 is hoger dan het gemiddelde van 18,3 meldingen in de periode 2016-2019, maar valt nog binnen de spreiding in deze periode (N= 12-24) (zie Figuur 3.1.1).

Figuur 3.1.1. Aantal gemelde CHIKV infecties per jaar, 2016-2024 (bron: Virologische Weekstaten).

Literatuur: 

  1. ECDC European Centre for Disease Prevention and Control (European Centre for Disease Prevention and Control )Factsheet for health professionals about chikungunya virus disease
  2. Deilgat, M., et al., Chikungunya outbreak in the Caribbean, 2013-2014. Canada Communicable Disease Report. 2014; 40(2)
  3. Henry,  M., et al., Chikungunya virus outbreak in Sint Maarten, 2013-2014. Rev Panam Salud Publica. 2017; 41:e61
  4. Doran, C., et al., The clinical manifestation and the influence of age and comorbidities on long-term chikungunya disease and health-related quality of life: a 60-month prospective cohort study in Curaçao. BMC Infectious Diseases. 2022; 22:948

Auteurs: Gijs Klous, Mathilde Uiterwijk


3.2 Dengue

3.2.1 Hoofdpunten

  • Voor Europees Nederland geldt dat in 2024 in de Virologische Weekstaten 544 denguevirus (DENV) infecties werden gemeld. Hiermee is het aantal infecties wederom hoger dan vorig jaar en aanzienlijk hoger is dan in de jaren voor de COVID-19 pandemie. Deze infecties zijn naar alle waarschijnlijkheid allen reis-gerelateerd.

3.2.2 Achtergrond

DENV, een orthoflavivirus, is de veroorzaker van dengue, ook wel knokkelkoorts genoemd. DENV circuleert tussen mensen en muggen zonder tussenkomst van een dierreservoir en wordt om die reden dan ook niet als een zoönose beschouwd. Besmetting met DENV vindt plaats via de beet van een besmette Aedes-mug, vooral de gelekoortsmug (Aedes aegypti) en in mindere mate de Aziatische tijgermug (Aedes albopictus). De incubatieperiode voor DENV infecties ligt tussen de 3-14 dagen (meestal 4-7). Het merendeel van de DENV infecties (40-80%) verloopt zonder ziekteverschijnselen. Sinds 2023 is er in Nederland een dengue vaccin beschikbaar voor reizigers naar endemische gebieden. 

3.2.3 Epidemiologische situatie Europees Nederland

De vector en het virus komen niet endemisch voor in Europees Nederland. Dengue is daarom primair een importziekte (reizigers). Het precieze aantal import infecties in Nederland is onduidelijk, aangezien de ziekte alleen meldingsplichtig is voor de Caribische rijksdelen die Caribisch Nederland vormen (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) en voor de CAS-landen (Curaçao, Aruba en Sint Maarten) (zie 3.2.4). Wel wordt het aantal DENV infecties gemonitord in de Virologische Weekstaten. Ongeveer 20 medisch microbiologische laboratoria verspreid over Nederland geven wekelijks op vrijwillige basis hun positieve testuitkomsten voor een lijst aan verwekkers door aan het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu). Voor de rapportage over (Europees) Nederland worden meldingen van Bonaire geëxcludeerd.

In 2024 werden 544 denguevirus infecties gemeld in de Virologische Weekstaten, dit waren hoogstwaarschijnlijk alleen reizigers. Het aantal meldingen in 2024 ligt hoger dan vorig jaar (N=369) en de jaren voor de COVID-19 pandemie (2014-2019; spreiding: 64-252) (zie Figuur 3.2.1). Dit is waarschijnlijk gerelateerd aan de voortdurende mondiale epidemie van dengue die sinds 2023 gaande is (met name in Zuid-Amerika). Wereldwijd zijn er sinds 2023 grote uitbraken van dengue geweest, voornamelijk in Azië, Zuid-Amerika, de Cariben en Afrika, maar ook in Europa was er sprake van lokale transmissie met een record aantal van 304 autochtone infecties in de EU Europese unie (Europese unie)/EEA in 2024.1 Deze wereldwijde toename in incidentie kan een verklaring zijn voor het toegenomen aantal dengue infecties in de Virologische Weekstaten.

3.2.4 Epidemiologische situatie in het Caribisch deel van het Koninkrijk

Sinds week 40, 2023, is er naar aanleiding van een waarschuwing van de WHO in juli 20232, sprake van geïntensifieerde surveillance voor DENV binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk. De informatie hieronder is eigendom van de publieke gezondheidsdiensten op in de Caribische Rijksdelen, omdat er geen toestemming is voor het delen van precieze aantallen worden in onderstaande situatieschetsen enkel gemiddelden genoemd en zijn er geen figuren gegenereerd.

3.2.4.1 Openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Voor de Openbare lichamen geldt sinds 2014 een meldplicht voor DENV-infectie volgens de Nederlandse Wet publieke gezondheid. In de meldingen wordt onderscheid gemaakt tussen ‘bevestigde’ en ‘waarschijnlijke’ infecties. Bevestigde cases zijn in dit geval personen waarbij serologie voor NS-1 eiwit, een indicatief eiwit voor een dengue infectie, positief is. Waarschijnlijke cases zijn personen waarbij NS-1 niet meer aan te tonen is, maar waar wel IgM tegen dengue is aangetoond middels serologie. De beschrijving van de situatie per eiland hieronder is gebaseerd op de laboratoriumuitslagen voor bevestigde en waarschijnlijke patiënten, gemeld aan de publieke gezondheidsdiensten op de Openbare lichamen.

Bonaire

In 2024 was er sprake van een epidemie van dengue op Bonaire. Vanaf week 46, 2023 was er sprake van beperkte circulatie van DENV en vanaf week 2, 2024 was er sprake van een werkelijke epidemie van DENV infecties op het eiland. Dit resulteerde in de piekperiode (week 4 tot en met week 23 2024, januari tot juni) tot een gemiddelde van 13 dengue meldingen per week, met op het hoogtepunt 25 meldingen (waarvan 21 bevestigde patiënten) in 1 week. Na week 23, 2024 namen de aantallen meldingen geleidelijk af tot enkele meldingen per week. Vanaf week 48, 2024 was er echter weer sprake van een toename in meldingen.

Sint Eustatius

Op Sint Eustatius was er sprake van een denguevirus uitbraak in 2023, deze heeft geduurd tot week 9, 2024. Sinds week 9, 2024 is er op Sint Eustatius enkel nog sprake geweest van enkele sporadische meldingen in de rest van 2024. Vanaf week 26, 2024 zijn er geen meldingen meer geweest vanaf Sint Eustatius.

Saba

Voor Saba kunnen enkele denguepatiënten gemeld worden in 2024. Het betreft sporadische cases en de trend voldoet niet aan de criteria van een epidemie. Toch zijn er op Saba enkele weken geweest in 2024 met meerdere meldingen per week. Met als hoogtepunt zeven meldingen in één week vanaf het eiland. Net als in 2023, was er bij het merendeel van de Sabaanse indexpatiënten sprake van een reisgeschiedenis naar Sint Maarten. Deze DENV introducties hebben dus wel geleid tot verschillende lokale (familie-) clusters van patiënten. 

3.2.4.2 CAS-landen

De CAS-landen Aruba en Sint Maarten hebben een meldplicht voor dengue opgenomen in de lokale wetten voor publieke gezondheid (Aruba, wet van 2019, Sint Maarten, wet van 2016). Voor Curaçao geldt dat dengue niet is opgenomen als meldingsplichtige ziekte in de lokale wet publieke gezondheid (wet van 1921). In het kader van de Internationale Gezondheid Regulaties van de WHO3 (International Health Regulations: IHR) dient er echter wel surveillance voor arbovirussen, waaronder DENV, operationeel te zijn. Deze wetten en de IHR maken dus dat er op alle eilanden in het Nederlands Caribisch gebied een zeker mate van meldplicht voor dengue geborgd is.

Curaçao

Op Curaçao was er vanaf week 50, 2023 een toename van het aantal positieve denguetesten. Dit heeft in 2024 geleid tot een grote uitbraak van DENV op het eiland. In de piekperiode (week 4 tot en met 21, januari tot mei) werden gemiddeld 28 dengue meldingen gedaan. Met op het hoogtepunt 60 meldingen in 1 week (51 bevestigde meldingen). Tijdens deze uitbraak zijn er bovendien 3 gehospitaliseerde patiënten overleden als gevolg van een DENV infectie. Het is voor het eerst sinds de dengue uitbraak van 2010-20114 dat er patiënten aan de gevolgen van een DENV infectie zijn overleden op Curaçao.

Aruba

Aruba rapporteerde evenals in 2023, in 2024 enkele laboratorium bevestigde cases. Daarom kan de situatie over 2024 voor Aruba aangeduid worden als enkele sporadische meldingen.

Sint Maarten

Op Sint Maarten (Nederlandse gedeelte van het eiland) was er vanaf week 48, 2023 sprake van oplopende laboratorium bevestigde cases. Deze verhoogde circulatie is destijds niet als epidemie uitgeroepen, maar heeft wel voortgeduurd tot week 20, 2024. Vanaf week 20 is er enkel nog sprake geweest van sporadische meldingen op Sint Maarten. Ook de Franse zijde van het eiland heeft in het tweede deel van 2024 geen dengue epidemie uitgeroepen voor het eiland.5

Figuur 3.2.1 Aantal gemelde dengue virus infecties per jaar, 2014-2024 (bron: Virologische Weekstaten).

Literatuur: 

  1. ECDC European Centre for Disease Prevention and Control (European Centre for Disease Prevention and Control )Historical data on local transmission of dengue in the EU/EEA, 2010-2024
  2. WHO, Disease Outbreak News, Dengue, the region of the Americas, 19-07-2023
  3. WHO, International Health Regulations, Third Edition, 2005
  4. Moesker et al, F., et al., Fatal Dengue in patients with sickle cell disease or sickle cell anemia in Curaçao: two case reports. 2013; 7(8):e2203
  5. Santé Publique France, Dengue aux Antilles. Bulletin du 9 janvier 2025

Auteurs: Gijs Klous, Mathilde Uiterwijk


3.3 Gele koorts

3.3.1 Hoofdpunten

  • Er zijn in 2024 geen gele koorts virus (YFV) infecties vastgesteld in Nederland.

3.3.2 Achtergrond

Gele koorts (yellow fever) is een muggenoverdraagbare infectieziekte veroorzaakt door Yellow Fever virus (YFV), een orthoflavivirus. Bij 1 op de 5 mensen die besmet worden met YFV ontstaan ziekteverschijnselen, die variëren van milde griep tot hoge koorts met bloedingen. YFV is endemisch in delen van Afrika en Zuid-Amerika, en is een tussen mensen overgedragen infectieziekte én een zoönose. Bij de sylvatische cyclus vindt overdracht van YFV plaats tussen niet-menselijke primaten en de muggensoorten Haemagogus spp. en Sabethes spp. in Zuid Amerika en Aedes africanus in Afrika. Spill-over kan plaatsvinden naar een urbane cyclus, waarbij de gelekoortsmug Ae. aegypti YFV gaat overdragen van mens op mens. Binnen de EU Europese unie (Europese unie)/EEA bestaan gevestigde populaties van deze muggensoort op Madeira en Cyprus. Tegen YFV bestaat een veilig en goedwerkend vaccin dat levenslange bescherming biedt.

3.3.3 Epidemiologische situatie

In Nederland is YFV meldingsplichtig en tot nu toe driemaal vastgesteld als importziekte: in 2017 bij een reiziger uit Suriname en in 2018 eenmaal uit Brazilië en eenmaal uit Senegal of Gambia. Sindsdien zijn er geen meldingen meer gedaan.

Auteurs: Gijs Klous, Mathilde Uiterwijk


3.4 Tekenbeten en de ziekte van Lyme

3.4.1 Hoofdpunten

  • De laatste huisartsenpeiling vond plaats in 2022 over het jaar 2021. Hier waren er 447 (95%CI 426-470) consulten voor tekenbeten per 100.000 inwoners en 147 (95%CI 140-154) erythema migrans (Lyme) diagnoses per 100.000 inwoners gesteld. Dit vertaalt zich naar in totaal 78.200 tekenbeten consulten en 25.600 EM Lyme diagnoses in Nederland.
  • In 2021 is er voor eerst sinds de start van de huisartsenpeilingen in 1994 géén toename gezien in het aantal erythema migrans (Lyme) diagnoses ten opzichte van de vorige peiling. Ook lag het aantal tekenbeetconsulten in 2021 lager dan in 2017.

3.4.2 Achtergrond

De ziekte van Lyme, of Lyme borreliose, is een door Ixodes-teken overdraagbare bacteriële zoönose die wordt veroorzaakt door Borrelia burgdorferi sensu lato (s.l.). Wereldwijd zijn er van Borrelia burgdorferi s.l. ongeveer twintig genospecies (subspecies) beschreven. Niet alle genospecies worden in verband gebracht met ziekte bij mensen, en van een aantal is het verband nog niet duidelijk. 

De ziekte van Lyme is te behandelen met antibiotica. Erythema migrans (EM), een zich uitbreidende rode kring op de huid op de plek waar de teek aangehecht zat, is een vaak, maar niet altijd, voorkomende aanwijzing dat er besmetting met Borrelia is opgetreden. EM kan tot drie maanden na de tekenbeet verschijnen. Andere mogelijke symptomen zijn koorts en spier- en gewrichtspijn in de eerste weken na een tekenbeet. Soms kunnen later gewrichts-, huid-, zenuw- of hartproblemen optreden als de initiële symptomen niet met antibiotica zijn behandeld, hoewel deze klachten soms ook de eerste tekenen van de ziekte kunnen zijn.

Kleine knaagdieren zoals bosmuizen en rosse woelmuizen zijn reservoirdieren voor Borrelia. Larven of nimfen kunnen de bacteriën bij een bloedmaaltijd op deze dieren opnemen. Een uitgebreide beschrijving van de ecologie van Lyme borreliose is te vinden in het Themahoofdstuk Knaagdieren van de Staat van Zoönosen 2016.

3.4.3 Epidemiologische situatie

De surveillance van tekenbeten en de ziekte van Lyme berust op een periodieke huisartsenpeiling, die elke 3 tot 5 jaar wordt uitgevoerd. Na de peiling over 2017 werd de nieuwe peiling aanvankelijk uitgesteld vanwege de start van de COVID-19 pandemie. Begin 2022 is echter alsnog een peiling onder huisartsen uitgevoerd naar het aantal consulten voor tekenbeten en het aantal diagnoses van de ziekte van Lyme in 2021. Aanvullend zijn er vragenlijsten afgenomen om zeldzame manifestaties van de ziekte van Lyme beter in kaart te brengen. Afhankelijk van het aantal gerapporteerde manifestaties door huisartsen werden validatievragenlijsten verzonden om de waarschijnlijkheid van de diagnose te beoordelen en te corrigeren voor het percentage buiten de onderzoeksperiode. Deze aanvullende vragenlijsten waren voor het laatst afgenomen in 2010.

In 2021 waren er 447 (95%CI 426470) consulten voor tekenbeten per 100.000 inwoners (Fig. 3.4.1). Dit resulteert in ongeveer 78.100 tekenbeetconsulten, duidelijk lager ten opzichte van 2017, waarin 91.200 tekenbeetconsulten werden gemeld. In 2021 werden verder 147 (95%CI 140154) EM diagnoses per 100.000 inwoners gesteld, vrijwel gelijk aan de incidentie van 150 (95%CI 145 – 155) per 100.000 in 2017 (Fig. 3.4.1). Het totale geschatte jaarlijkse aantal EM diagnoses bleef daarmee gelijk op 25.600, doordat de bevolkingsomvang is toegenomen. De incidentie van EM is het hoogst in Oost- en Noordoost-Nederland (Fig. 3.4.2).

De gecorrigeerde incidenties, rekening houdend met het aantal "zekere" diagnoses voor gedissemineerde Lyme-borreliose en "waarschijnlijke" diagnoses voor persisterende symptomen (aangezien deze diagnose niet met zekerheid te stellen is), op basis van het percentage binnen de onderzoeksperiode, waren in 2021 beiden 5,0 per 100.000. In vergelijking met 2010 daalde het aantal gevallen van gedissemineerde Lyme-borreliose significant, van 7,7 naar 5,0 per 100.000. Het aantal mensen met aanhoudende klachten na Lyme was niet significant verschillend: 5,0 per 100.000 in 2021 tegenover 5,5 per 100.000 in 2010. Voor persisterende symptomen is er ook een minder strikte inclusie toegepast, vanwege de bijdrage aan de ziektelast. De aangepaste incidentie, gecorrigeerd volgens het percentage meldingen van huisartsen binnen de beoogde diagnoseperiode, bedroeg 5,9/100.000.

De daling in tekenbeetconsulten tussen 2009 en 2014 destijds is mogelijk veroorzaakt door een intensievere publieksvoorlichting, waardoor mensen beter wisten hoe ze teken zelf konden verwijderen. De afname in het aantal consulten voor tekenbeten in 2021 kan waarschijnlijk deels worden toegeschreven aan de algemene afname van huisartsenbezoeken tijdens de COVID-19 pandemie.

De stabilisatie van het aantal diagnoses EM en de afname van zeldzame manifestaties als gevolg van Lyme kunnen mogelijk wijzen op een verbeterde herkenning en behandeling van de ziekte van Lyme. Toch moeten we ook rekening houden met de mogelijke invloed van de pandemie op het gebruik van gezondheidszorg en consultaties. Bovendien kan de afname van persisterende klachten die aan Lyme worden toegeschreven worden beïnvloed door een toename van de diagnose van long-COVID, waarbij artsen mogelijk niet verder kijken naar Lyme als mogelijke oorzaak.

De respons van de huisartsenpeiling lag lager in vergelijking met voorgaande jaren. De enquête had 2.015 huisartsenrespondenten met een patiëntenpopulatie van in totaal 5,6 miljoen mensen, wat een bevolkingsdekking van 32% vertegenwoordigt. Dit was nog 51% in 2017, en 62% in 2014.

Figuur 3.4.1 Incidentie van EM (Lyme) diagnoses bij de huisarts per gemeente in 1994 – 2021

Figuur 3.4.2 Incidentie van EM (Lyme) diagnoses bij de huisarts per gemeente in 1994 – 2021

2 Incidentie van EM (Lyme) diagnoses bij de huisarts per gemeente in 1994 – 2021

Bekijk dit figuur in groot formaat (pdf).

Auteurs: Oda van den Berg, Kees van den Wijngaard, Mathilde Uiterwijk


3.5 Malaria

3.5.1 Hoofdpunten

  • In 2024 zijn er 194 malaria infecties vastgesteld; allen reis-gerelateerd.
  • In 80% van deze meldingen ging het om besmetting met P. falciparum.

3.5.2 Achtergrond

Humane malaria is een ziekte veroorzaakt door de Plasmodium parasiet. Deze parasiet wordt overgedragen door de beet van een Anopheles mug. De ziekte komt vooral veel voor in de tropen en subtropen, met name in sub-Sahara Afrika. In Nederland wordt malaria tegenwoordig gezien als importziekte. Inheemse Anopheles muggen zijn er nog wel, maar de malaria parasieten die in Nederland begin vorige eeuw malaria veroorzaakten (P. vivax en P. ovale) circuleren al decennia niet meer. Heel soms komt een autochtone besmetting voor via een mug afkomstig uit endemisch gebied (bv. meegereisd met een vliegtuig). Dit is recent gebeurd in België en in Duitsland. 

Er zijn verschillende malaria parasieten die tot ziekte kunnen leiden. De meest voorkomend zijn Plasmodium falciparum, P. vivax, P. ovale, P. malariae en P. knowlesi. De laatste is de enige zoönotische malaria met een aap als reservoir, voor de andere 4 is de mens het enige reservoir. Ziekteverschijnselen beginnen meestal 10 tot 14 dagen na de muggenbeet en de symptomen bestaan uit koorts, koude rillingen, spierpijn en hoofdpijn. Kenmerkend is dat P. vivax en P. ovale koortsaanvallen veroorzaken die om de 48 uur terugkeren, ook wel malaria teriana genoemd, terwijl een infectie met P. malariae een beeld geeft met koortsaanvallen om de 72 uur (malaria quartana). Infecties met P. vivax, P. ovale en P. malariae zijn zelden fataal.

P. falciparum en P. knowlesi geven een meer grillig koortspatroon en veroorzaakt malaria tropica. Bij deze vorm kunnen er na verloop van enkele dagen levensbedreigende complicaties ontstaan zoals hersenmalaria, nierinsufficiëntie, multi-orgaanfalen en shock. De sterfte aan malaria tropica bij niet-immune personen is vooral afhankelijk van de snelheid waarmee het ziektebeeld wordt herkend. Onbehandelde malaria kan snel leiden tot ernstige complicaties en overlijden. Malaria dient daarom altijd overwogen te worden bij mensen met koorts die recent zijn teruggekeerd uit gebieden waar malaria voorkomt. Bij hen dient diagnostiek naar malaria zonder vertraging plaats te vinden (zie ook richtlijn Malaria Diagnostiek). Om besmetting te voorkomen kan profylaxe genomen worden in de vorm van malariapillen en kan men zichzelf beschermen tegen muggenbeten door het dragen van bedekkende kleding tussen zonsondergang en zonsopgang en door het gebruik van muskietennetten.

3.5.3 Epidemiologische situatie

In Nederland is malaria een importziekte en werden in de periode 2014-2024 tussen de 72 en 343 meldingen per jaar gedaan (Fig. 3.5.1)Het merendeel van deze meldingen is veroorzaakt door P. falciparum. In de jaren 2020 en 2021 was het aantal meldingen door de reisrestricties vanwege de COVID-19 pandemie zeer laag, echter in 2023 was het aantal meldingen met 256 infecties weer terug op het niveau van voor de pandemie. In 2024 werden 194 meldingen gedaan, ook dit ligt weer in lijn met de aantallen van voor de COVID-19 jaren (range 2014-2019: N= 184-343) Het betrof in alle gevallen reis-gerelateerde infecties. Deze infecties werden met name in Afrika opgelopen (90% van de meldingen), waarbij de vijf belangrijkste landen respectievelijk Ghana, Sierra Leone, Guinee, Nigeria en Uganda zijn. Dit is vergelijkbaar met voorgaande jaren.

Figuur 3.5.1 Aantal meldingen van malaria infecties, 2014-2024 (bron: OSIRIS).

Auteurs: Gijs Klous, Marieta Braks, Mathilde Uiterwijk


3.6 Tekenencefalitis (TBE)

3.6.1 Hoofdpunten

  • In 2024 zijn in totaal acht laboratorium bevestigde TBEV infecties gemeld die een besmetting hebben opgelopen in Nederland. Zes hiervan zijn opgedaan in reeds bekende risicogebieden. Bij twee patiënten wordt Nederland genoemd als land van besmetting, maar is geen precieze locatie van besmetting bekend. 

3.6.2 Achtergrond

Tekenencefalitis is een hersen(vlies)ontsteking die veroorzaakt wordt door het tekenencefalitisvirus (TBEV), een orthoflavivirus. Het virus kan overgedragen worden door teken (vooral de schapenteek Ixodes ricinus), maar ook via consumptie van rauwe melk en producten van rauwe melk.1 De meeste mensen die besmet zijn met het virus worden niet ziek of ontwikkelen milde klachten. Bij mensen die wel ziek worden, kan de ziekte in twee fasen verlopen. In de eerste fase kunnen mensen griepverschijnselen, koorts en hoofdpijn ontwikkelen. Deze verschijnselen duren ongeveer 5 tot 10 dagen. Een aantal dagen na afloop van de eerste fase kan er een tweede fase ontstaan met hoge koorts, hoofdpijn, verlammingsverschijnselen, ontsteking van de hersenen en hersenvlies. In uitzonderlijke gevallen kunnen mensen aan de infectie overlijden. Er is een vaccin beschikbaar tegen TBEV infecties.

De ecologie van TBEV in Nederland is in de Staat van Zoönosen 2023 beschreven.

3.6.3 Epidemiologische situatie

In 2016 werden in Nederland de eerste autochtone humane TBE-patiënten gemeld (Fig. 3.6.1). Sindsdien werden in Nederland TBE-patiënten voornamelijk gediagnosticeerd in of nabij twee bekende locaties (Sallandse- en Utrechtse Heuvelrug), maar ook zijn patiënten gemeld vanuit andere locaties, namelijk centraal Noord-Brabant, het noordoosten van de Flevopolder, Twente, en de Achterhoek. In 2023 kwam daar Terschelling bij (zie kaart: https://www.rivm.nl/tekenencefalitis). Ook testte in 2023 een paard met ataxie klachten, afkomstig van Terschelling, positief op TBEV. 

In 2024 zijn in totaal acht patiënten gemeld waarvan met zekerheid vastgesteld kon worden dat ze de besmetting hebben opgelopen in Nederland, waarvan drie in de regio Twente, twee in de omgeving Haarlem/Amsterdamse waterleidingduinen, één in de Achterhoek en van twee patiënten is de precieze locatie van besmetting niet bekend, maar Nederland wordt genoemd als land van besmetting. Het cumulatief aantal laboratorium bevestigde autochtone TBE-infecties bedraagt 28 tot en met 2024 (29 incl. 1 toerist).

Figuur 3.6.1 Aantal laboratorium bevestigde autochtone en reis-gerelateerde TBE-infecties in Nederland per jaar.

grafiek 3.6.2

Sla de grafiek Aantal laboratorium bevestigde autochtone en reis-gerelateerde TBE-infecties in Nederland over en ga naar de datatabel

Nb. De ‘toerist’ in 2023 betrof een infectie opgelopen in Nederland, door een toerist die via het thuisland gemeld is aan het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu). Voor infecties ‘onbekend’ is geen land van besmetting opgegeven of zijn meerdere landen als mogelijk land van besmetting gemeld.   

Literatuur: 

  1. Tomassone, L., et al., A systematic review on the prevalence of tick-borne encephalitis virus in milk and milk products in Europe. Zoonoses and Public Health. 2025; 72(3):248-258

Auteurs: Gijs Klous, Marieta Braks, Mathilde Uiterwijk


3.7 Westnijlvirus

3.7.1 Hoofdpunten

  • In 2024 zijn geen autochtone patiënten met westnijlkoorts en/of westnijl neurologische ziekte vastgesteld. Er waren twee meldingen in de Virologische weekstaten.
  • Binnen beide longitudinale monitoringen van muggen zijn in 2024 geen pools met muggen positief getest voor Westnijlvirus.
  • In 2024 werd één vogel, een merel, positief getest voor Westnijlvirus. Het is niet bekend of deze vogel in Nederland of elders besmet is geraakt.

3.7.2 Achtergrond

Het Westnijlvirus (WNV) is een orthoflavivirus dat circuleert onder bepaalde vogelsoorten (vogels zijn reservoirs) en wordt overgebracht door muggen, met name van het geslacht Culex. Muggen nemen het virus op bij voeden op besmette vogels. Deze geïnfecteerde muggen kunnen het virus vervolgens verspreiden naar andere vogels, en soms ook naar mensen en andere zoogdieren, zoals paarden. De mens en het paard zijn zogenoemde dead end hosts. Dit betekent dat zij het virus niet weer ‘terug kunnen geven’ aan muggen. Bij de mens verlopen de meeste infecties (ong. 80%) asymptomatisch, soms met een griepachtig ziektebeeld (ongeveer 20%) en bij 1% kan de infectie leiden tot (ernstige) neurologische klachten zoals (meningo-)encefalitis, meningitis of myelitis zich manifesterend als acute slappe verlamming. Bij paarden vertoont 10% van de geïnfecteerde dieren (ernstige) neurologische klachten. WNV infectie bij de mens is een meldingsplichtige ziekte (groep C). Aangezien WNV infecties in Nederland weinig voorkomen en de bekendheid met het virus naar verwachting beperkt is, is er naast de meldplicht ook een monitoring van infecties opgezet via liquor (hersenvocht) afgenomen bij patiënten met onbegrepen neurologische klachten. Verder wordt het aantal humane WNV diagnosen ook bijgehouden via de Virologische Weekstaten. Bij paarden en vogels is WNV meldingsplichtig op basis van de wet Dieren (zie 2.2 Meldingsplichtige zoönosen). Voor mensen is geen vaccin beschikbaar tegen WNV infecties, wel voor paarden.

Naar aanleiding van de bevindingen in 2020 is er een plan van aanpak ‘Westnijlvirus in Nederland: surveillance en respons 2021-2023’  ontwikkeld door het respons team zoönosen WNV (RTz-WNV), opgericht in 2020 en bestaande uit vertegenwoordigers van de publieke en veterinaire gezondheid, en universiteiten. Conform dit plan heeft er tussen 2021-2023 geïntensiveerd onderzoek en surveillance naar Westnijlvirus plaatsgevonden waarvan de resultaten gepubliceerd zijn in een eindrapport.1 

3.7.3 Epidemiologische situatie mensen

Na een decennialange opmars van het WNV in Europa werden in 2020 de eerste autochtone humane WNV patiënten (n=8) in Nederland gediagnosticeerd in de regio’s Utrecht en Arnhem. Sindsdien zijn er geen autochtone patiënten vastgesteld. In de Virologische Weekstaten werden in 2024 twee WNV infecties gemeld. Van één melding zijn geen verdere details bekend. Van de tweede melding is bekend dat dit een Nederlandse patiënt betrof die de infectie heeft opgelopen in Spanje. Deze informatie is gedeeld met de Spaanse gezondheidsdiensten. 

3.7.4 Situatie in vogels en muggen

De inheemse steekmuggensoort Culex pipiens is de belangrijkste vector voor het WNV in Nederland. Deze gewone huissteekmug broedt op allerlei plekken waar genoeg water in zit (vijvers, meertjes, dakgoten, potjes, regentonnen, voerbakken etc.) en komt algemeen voor in ons land. Het Centrum Monitoring Vectoren (CMV) van de NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ) voert sinds 2019 intensieve monitoring uit naar deze muggensoort (Figuur 3.7.1). Daartoe staan er op minstens twaalf semi-urbane locaties (de locaties zijn dusdanig gekozen dat er vogels aanwezig zijn, en in de buurt van bewoning) in het seizoen (april t/m oktober) muggenvallen. De locaties zijn telkens dezelfde, zodat de gegevens goed over het seizoen en over de jaren vergeleken kunnen worden. Alle gevangen muggen worden morfologisch geïdentificeerd. Omdat morfologisch geen onderscheid gemaakt kan worden tussen Cx. pipiens en de nauw verwante Cx. torrentium, wordt Cx. pipiens/ torrentium genoteerd. Als vector van WNV is Cx. torrentium, die in Nederland minder wijdverspreid voorkomt dan Cx. pipiens, waarschijnlijk minder relevant, maar Cx. torrentium is wel de belangrijkste vectorsoort voor het Sindbis virus (zie 4.3 Sindbis virus). 

Figuur 3.7.1. Longitudinale Cx. pipiens/torrentium monitoring 2019-2024

In de bovenstaande figuur zijn de gemiddelde aantallen vrouwelijke Cx. pipiens/torrentium per val per week afgebeeld, over de verschillende jaren. De verschillen tussen de jaren zijn veroorzaakt door door de verschillende weersomstandigheden. Hierbij is de combinatie van natte periodes, die van invloed is op de aantallen broedplekken, en de temperatuur, waarbij de ontwikkeling van ei tot adulte mug sneller verloopt bij hogere temperaturen dan bij koeler weer, van belang. 

Van 2019 tot en met 2024 zijn in totaal 34.148 muggen (Tabel 3.7.1) gevangen. De meest gevangen muggen betrof Cx. pipiens/torrentium (32.627; 95.6% van het totaal), gevolgd door Culiseta annulata met 459 exemplaren (1.3% van het totaal). De resterende 1.062 exemplaren (3.1%) bestaan uit andere inheemse muggen soorten van de genera Aedes, Anopheles, Coquilletidia en Culiseta.

Tabel 3.7.1. Totaal aantal gevangen muggen in de NVS Culex Longitudinaal, 2019-2024 (CMV NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit )) en aantal pools getest op pathogenen, waaronder WNV.

CulicidaeAantal exemplarenAantal pools
Aedes annulipes108
Aedes cantans159
Aedes cinereus108
Aedes rusticus2719
Aedes sp.22
Aedes sticticus3220
Aedes vexans28372
Anopheles claviger6842
Anopheles maculipennis s.l.175135
Anopheles plumbeus15775
Coquilletidia richiardii238123
Culex pipiens/torrentium326274771
Culex territans44
Culiseta annulata459285
Culiseta morsitans4136
Eindtotaal341485609

De vangsten van 2019 t/m 2023 zijn getest op WNV en Usutuvirus (USUV). Daarnaast zijn de muggen in 2021 ook getest op Bataivirus, Tahynavirus en Sindbis virus (zie 4.3) en in 2022 en 2023 op aviaire Plasmodium (vogelmalaria).

Geen van de geteste pools uit de longitudinale survey testte positief voor WNV (wel in 2020 vijf en één positieve muggenpool uit vangsten van OneHealth Pact en uitbraaksurveillance, respectievelijk), Bataivirus, Tahynavirus en Sindbis virus. Wel werd USUV en aviaire Plasmodium aangetoond. In totaal 33 pools testten positief op USUV (33/4.618 = 0,02% poolprevalentie); waarvan 30 pools Cx. pipiens/torrentium met in totaal 230 exemplaren, 2 pools An. maculipennis met in totaal 3 exemplaren en 1 pool Cs. annulata met daarin 1 exemplaar. De meeste pools testten positief op USUV in 2023 (15 pools), gevolgd door 2022 (12 pools), 2019 (5 pools) en 2021 (1 pool). Achttien pools testten positief op aviaire Plasmodium (18/1.035 =

1.7% poolprevalentie), allen in Cx. pipiens/torrentium (in totaal 72 exemplaren). Eén pool testte positief in 2022 (1 exemplaar) en 17 in 2023 (71 exemplaren).

In 2020 is een tweede longitudinale monitoring van muggen opgestart (door onderzoeksproject OneHealth-PACT en later het Pandemic and Disaster Preparedness Center) waarin muggen worden gevangen door vogelringers, een programma wat wordt gecombineerd met de lopende monitoring van levende en dode wilde vogels.2,3 In 2024 is op 15 verschillende locaties muggen gevangen. Informatie over de resultaten uit eerder jaren is te vinden in een wetenschappelijk paper4, alsook het eindrapport WNV surveillance en response 2021-2023.

Tabel 3.7.2 Totaal aantal gevangen muggen binnen de OneHealth-PACT/PDPC monitoring in 2024

CulicidaeAantal gevangen exemplarenAantal geteste pools (WNV pos)*
Aedes annulipes64 (0)
Aedes cinereus/geminus2512 (0)
Aedes spp.44 (0)
Aedes vexans11 (0)
Anopheles claviger86 (0)
Anopheles maculipennis s.l.3830 (0)
Anopheles plumbeus2812 (0)
Coquilletidia richiardii8532 (0)
Culex modestus22936 (0)
Culex pipiens/torrentium67651.043 (0)
Culex territans2210 (0)
Culiseta annulata9178 (0)
Culiseta morsitans21687 (0)
Ochlerotatus C.F. geniculatus11 (0)
Eindtotaal75191.356 (0)

Sinds 2016 worden in Nederland ook levende en dode wilde vogels gemonitord op het voorkomen van WNV. In hetzelfde programma wordt ook getest voor USUV, SINV, TBEV, Japanse encefalitis virus en aviaire influenza (gefinancierd door ZonMW eco-alert project, later OneHealth PACT en ministerie van VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en LVVN). In 2024 zijn in totaal 8.888 levende wilde vogels gevangen, bemonsterd (door NIOO-KNAW) en getest (door ErasmusMC). Daarvan was één (1) merel positief voor het WNV. Deze vogel was gevangen begin november in de omgeving van Almere. Door de afwezigheid van eerdere ringinformatie en een sequentie van het virus was het niet mogelijk om vast te stellen of deze vogel in Nederland of elders geïnfecteerd was geraakt. 

Figuur 3.7.2 Top 20 van meest gesamplede vogelsoorten in 2024, binnen de OneHealth PACT monitoring

Literatuur: 

1. Van Ewijk, C., et al., Westnijlvirus in Nederland. Surveillance en Respons 2021-2023 Eindrapport. 2024, RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu), Rapport 2024-0050

2. Krol, L., et al., Interactive effects of climate, land use and soil type on Culex pipiens/torrentium abundance. One Health. 2023; 17:100589

3. Sikkema, R., et al., Detection of West Nile virus in a common whitethroat (Curruca communis) and Culex mosquitoes in the Netherlands, 2020. Eurosurveillance. 2020; 24(40): pii=2001704

4. Münger et al, E., et al., One Health approach uncovers emergence and dynamics of Usutu and West Nile viruses in the Netherlands. Nature Communications. 2025; 16:7883

Auteurs: Marieta Braks, Mathilde Uiterwijk, Reina Sikkema


3.8 Zikavirus

3.8.1 Hoofdpunten

  • Er is in 2024, één melding gedaan van een Zikavirus (ZIKV) infectie bij een zwangere vrouw. 

3.8.2 Achtergrond

Zikakoorts wordt veroorzaakt door ZIKV, een orthoflavivirus dat door geïnfecteerde muggen van het geslacht Aedes (met name Ae. aegypti) op mensen wordt overgebracht. Bij de meeste mensen verloopt de ziekte mild, echter een infectie tijdens de zwangerschap kan tot gezondheidscomplicaties leiden bij het ongeboren kind. In 6% van de gevallen kunnen aangeboren neurologische afwijkingen zoals microcefalie ontstaan. Ook kan het syndroom van Guillian-Barré ontstaan bij mensen die geïnfecteerd zijn met het ZIKV. ZIKV komt voor in de tropen en subtropen. Er is geen vaccin beschikbaar.

3.8.3 Epidemiologische situatie

De vector en het virus komen niet endemisch voor in Europees Nederland en daarmee is Zikakoorts primair een importziekte (reizigers). Sinds 2016 geldt een meldingsplicht voor ZIKV infecties tijdens de zwangerschap en gecompliceerde infecties. In 2016, 2017 en 2018 zijn er respectievelijk 13, 29 en 14 meldingen van ZIKV gedaan binnen de meldplicht (zie Figuur 3.8.1), waarvan ruim een derde gemeld door GGD Gemeentelijke gezondheidsdiensten (Gemeentelijke gezondheidsdiensten ) Bonaire. Dit komt overeen met de wereldwijde uitbraak in die jaren.

Daarnaast wordt het aantal ZIKV infecties in de Virologische Weekstaten gemonitord; dit betreft het aantal meldingen in Europees Nederland (zie Figuur 3.8.1). In 2016 en 2017 was er een piek in het aantal ZIKV infecties, hierna is een langjarige daling ingezet. In 2023 steeg het aantal ZIKV infecties naar twaalf. Het aantal infecties in de Weekstaten wijkt af van het aantal geregistreerd via de meldplicht. Een mogelijke verklaring voor deze discrepantie is dat niet alle infecties in de Virologische Weekstaten aan de criteria van de meldplicht voldoen. De meldplicht is namelijk gericht op het opmerken van ZIKV infecties in zwangere vrouwen, of neonaten, dan wel mensen met een ernstig verloop van de ziekte.

Figuur 3.8.1 Aantal gemelde zikavirus infecties in de meldplicht (oranje) en in de Virologische Weekstaten (blauw) per jaar, 2016-2024 (bron: OSIRIS en Virologische weekstaten).

Auteurs: Gijs Klous, Mathilde Uiterwijk, Marieta Braks